|

"NOTE":
DEZE STORIES OVER
KANTJIL ( een heel slim dwerghertje)
HEB IK ALS KIND AL HEEL ERG MOOI GEVONDEN
DAAROM HEB IK ZE HIERONDER GESCHREVEN
IN DE HOOP DAT DEGENE DIE DIT LEEST
ER OOK VAN GAAT HOUDEN.
Toelichting: Zoals in Nederland Reintje de Vos om zijn slimheid in vele verhalen
een rol speelt, zo doet dit in Indië een verwant van onze reeën, het dwerghert "de
KANTJIL". Het is een beestje van nog geen halve meter lang en ongeveer twee decimeter hoog. Het is roodbruin van kleur,
en heeft kleine, sierlijke hoeven. Het is heel vlug en lenig, en weet vaak op listige wijze aan zijn vijanden te ontsnappen.
Kantjil of Pelandok heet het in de verhalen op Java, Pelandoek in die op Borneo. De Pelandoek is iets groter dan de kantjil, maar lijkt er veel op.

Kantjil, de tijger en zijn spiegelbeeld
In het moeras bevond zich een zoute plek, waar alle dieren van het woud graag kwamen om er te likken, want ze
houden van zout. Maar eens vestigde er zich een oude tijger, die dagelijks enige dieren doodde en toen durfden zij er niet
meer heen te gaan. Kantjil echter wist wel raad. "Neef," zei hij eens tegen de tijger, "waarom sta je mij niet toe, je dagelijks
een lekker boutje te brengen, dan behoefde je zelf niet op jacht te gaan?" Nu, dat stond de tijger wel aan en Kantjil
begaf zich op weg, om een van de dieren over te halen met hem mee te gaan. Niemand had daar echter zin in, en zo keerde hij
na drie dagen terug, alleen vergezeld van Koewis, een klein vliegend eekhoorntje. Toen ze bij de tijger kwamen, zei de kantjil:
"Ik kon geen ander dier meebrengen, want een oude, dikke, vette tijger verspert de weg. Op zijn kop zit Koewis, de vliegende
eekhoorn." Woedend sprong de tijger op. "Vooruit, die zullen we wel eens eventjes wegjagen!" Met zijn drieën gingen ze op
stap. Koewis ging op de kop van de tijger zitten en Kantjil op zijn rug. Toen ze bij een rivier kwamen, wees Kantjil de tijger
zijn spiegelbeeld in het water en riep: "Kijk es, kijk es! Daar is die oude, dikke, vette tijger!" Plomp, sprong de tijger in het water om zijn
eigen spiegelbeeld aan te vallen. Hij is er nooit weer uitgekomen.


Kantjil,
de krokodil en de tijger
Op
een dag wilde Kantjil een rivier oversteken. Tevergeefs had hij al geruime tijd rondgelopen, zinnend op een middel om aan
de overkant te komen, tot hij eindelijk in de verte een krokodil zag drijven. Hij ging erheen en zei: "Dag vriend krokodil!
Zeg, ik geloof dat ons geslacht talrijker is dan het uwe." - "Hoe komt u daarbij?" antwoordde de krokodil, die zich verbaasde
over zo'n brutaliteit. "Ik denk dat het onze veel talrijker is." - "Nee hoor," hield Kantjil vol. "Het onze!" Nu begon
de krokodil zich boos te maken en hij dacht erover om het brutale dwerghert op te peuzelen. Dan was hij meteen van het gezeur
af. "En toch is het onze talrijker, vriend!" riep de krokodil en hij liet zijn blinkende tanden zien, maar Kantjil was daar
helemaal niet van onder de indruk. "Nu dan," sprak het dwerghert, "indien uw geslacht werkelijk veel talrijker is dan het
mijne, kom dan met u allen hier bij elkaar, zodat ik het kan nagaan, want ik kan
het nog steeds niet geloven. Volgens mij zijn er toch meer dwergherten." "Goed!" riep de krokodil. "Ik zal alle krokodillen
bij elkaar roepen en dan zul je het zelf zien dat wij met meer zijn." Hij dook onder en na enige tijd kwam hij weer boven
met al zijn makkers. "Zo," riep het dwerghert, "nu zal ik u eerst tellen. Ga maar in een rij liggen van hier tot aan de overkant!"
En de krokodillen deden wat Kantjil zei. Toen ze zich zij aan zij hadden geschaard van de ene oever tot de andere, sprak Kantjil:
"Nu zal ik u gaan tellen." - "Best," zeiden de krokodillen en ze bleven doodstil liggen terwijl hun hart heftig klopte van
nieuwsgierigheid. "Eén... twee... drie... vier... vijf... zes... zeven!" zei Kantjil en hij was aan de overkant. "Ha,
krokodillen!" riep hij. "Het was helemaal niet mijn bedoeling om jullie te tellen. Ik moest aan de overkant zijn! Bedankt
voor jullie hulp!" En lachend huppelde hij weg, terwijl de krokodillen hem nariepen: "Pas jij maar op, vriendje! Zodra je
bij de waterkant komt ben je er geweest!" Niet lang daarna gebeurde het dat Kantjil dorst kreeg en naar de waterkant afdaalde.
Hij had nog geen slok genomen of een krokodil had zijn poot beet. "Nu heb ik je, Kantjil!" riep hij. "Zeg, vriend!" zei het
dwerghert. "Je wordt bijziend, geloof ik, want je hebt mijn stok te pakken, niet mijn poot." Grommend liet de krokodil los
en Kantjil sprong vrolijk weg. De krokodil bleef echter op een middel zinnen om het dwerghert te doden. Op een dag klom hij
op de oever en bleef doodstil zitten, zodat het net leek of hij een boomstam was. Op een van zijn tochten kwam Kantjil in
de nabijheid van de krokodil. Kantjil zag de boomstam liggen en omdat hij het niet helemaal vertrouwde zei hij: "Indien u
een boomstam bent, keer u dan om; indien u een krokodil bent, blijf dan liggen!" En de boomstam keerde zich om. Toen Kantjil
dat zag, maakte hij dat hij wegkwam, terwijl hij de krokodil toeriep: "Een boomstam kan
zich niet omkeren, domme krokodil!" De krokodil zon weer op een list; hij ging op zijn achterpoten staan en verroerde geen
vin, zodat hij net een dode boom leek. Kantjil, die aan het ronddwalen was, ontmoette hem en toen hij merkte dat de krokodil
zich als een boomstam wilde voordoen, zei hij: "Hé, wat is dat? Een boom of een krokodil? Als u een boom bent, keer u dan
om, als u een krokodil bent, blijf dan staan!" De boom draaide zich om en Kantjil sprong weg, terwijl hij riep: "Je bent geen
boom, je bent een krokodil!" Nu was de krokodil wel heel erg boos op Kantjil en hij wilde niets liever dan de onverlaat
verscheuren. Hij zocht een goede plek in het woud, waarvan hij wist dat Kantjil er graag kwam, en maakte daar een nest, dat
eruit moest zien als een varkensleger. Toen Kantjil op een dag weer uit wandelen ging, kwam hij bij het nest en zag dat er
een klein stukje van een krokodillenstaart uitstak. Hij begreep dat de krokodil hem in de val wilde lokken en verwijderde
zich. Nadat hij een eind had afgelegd, kwam hij een tijger tegen, die op zoek was naar een lekker hapje. Om
zich te redden zei Kantjil: "Hallo, vriend tijger! Ik weet waar u een heerlijke maaltijd kunt verschalken. Iets verder hier
vandaan ligt een vet varken op u te wachten." - "Zeg mij waar, vriend," zei de tijger gretig. "Want dat lust ik zeker wel!"
En Kantjil wees hem de weg naar het varkensleger. De tijger haastte zich ernaartoe, want hij had een geweldige trek gekregen,
en besprong het. De krokodil schrok zich wild en sprong op om zich te verdedigen. Ze vochten zo hard dat de kluiten aarde
ervan in het rond vlogen en toen ze er genoeg van hadden, staakten ze dodelijk vermoeid de strijd. Kantjil had er ondertussen
wel voor gezorgd dat hij zich op een veilige afstand bevond; hij was ver het woud ingevlucht, maar de tijger was woedend en
ging op zoek naar het dwerghert, want de schande dat hij zo was beetgenomen door Kantjil kon hij niet verdragen. Na lang en
lang zoeken vond hij het dwerghert, dat bij een lesoeh-boom stond, die rijkelijk vrucht droeg. Toen de tijger genaderd was,
sprak hij: "Je bent een kind des doods, vriendje! Je hebt mij bedrogen, door mij te vertellen dat er een vet varken op mij
lag te wachten, maar het bleek een krokodil te zijn. Ik had het bijna tegen hem afgelegd!" Kantjil antwoordde: "Ach, vriend,
spreek toch niet zo! Schenk mij alstublieft het leven, want de vorst
heeft mij opgedragen zijn eieren, die hier liggen te wachten, te bewaken." - "Waar zijn die eieren dan, mijn vriend?" vroeg
de tijger, terwijl het water hem in de mond liep. "Laat mij er wat van eten." - "Doe dat niet!" smeekte Kantjil. "Anders zal
de vorst mij zeker doden!" De tijger bleef echter bij zijn
verlangen. "Als je mij die eieren niet geeft, zal ik jou verslinden!" riep de tijger. "Nu," sprak Kantjil, "als je erop staat
de eieren van de vorst, die ik moet bewaken, op te eten, geef
ik je toestemming op de voorwaarde dat je mij laat leven." - "Goed Kantjil," zei de tijger, "ik zal je niet verslinden." -
"Laat mij dan eerst weggaan," zei Kantjil. "Want de vorst
zal mij zeker doden, wanneer hij erachter komt dat jij zijn eieren wilt opeten." - "Best," zei de tijger en Kantjil verwijderde
zich zo snel als hij kon. De tijger nam nu een hele massa
van de vruchten die op de grond lagen in zijn bek en at ze op, maar de vruchten waren zo vreselijk zuur, dat hij er beroerd
van werd en hij spuwde ze uit. Woedend ging hij Kantjil achterna, vastbesloten om de lastpost voorgoed onschadelijk te maken.
Na enige tijd ontdekte de tijger het dwerghert, dat nu onder een grote boom zat, tussen twee wortelhoutplanten. Dichterbij
gekomen sprak hij: "Nu heb ik je, vriendje". Je hebt mij beetgenomen door te doen alsof je eieren van de vorst bewaakte en toen ik ervan at bleken het lesoeh-vruchten te zijn. Je bent er gloeiend
bij!" "Ach, vriend, heb medelijden! Doe het niet, want ik moet wacht houden bij de gong van de koning!" riep Kantjil uit.
"De gong van de koning?" vroeg de tijger. "Ach, laat mij er wat op slaan!" - "Doe het niet!" smeekte Kantjil. "Anders laat
de vorst mij zeker ombrengen!" Maar de tijger hield voet bij
stuk. "Als je mij niet op de gong van de koning laat slaan, zal ik jou doden!" riep hij. "Welnu," zei het dwerghert, "dan
moet het maar zo zijn. Je kunt je gang gaan op voorwaarde dat je mij eerst laat weggaan." - "Best," zei de tijger en Kantjil
liep weg. Nadat het dwerghert zich een eind verwijderd had, riep hij de tijger toe: "Ga je gang vriend! Sla
er maar op!" De tijger sloeg op de wortelhoutplanten en alle wespennesten, die zich daar bevonden, vielen eruit. De tijger
werd van alle kanten door de wespen gestoken; meer dood dan levend vluchtte hij zo snel hij kon, brullend van de pijn. Nadat
hij een poos had gelopen, zag hij Kantjil weer, zittend bij een grote in elkaar gekronkelde sawah-slang. De tijger zei: "En
nu zul je mij niet meer ontsnappen, vriendje, want ik zal voor eens en altijd korte metten met je maken! Je beweerde dat het
de gong van de koning was, die je bewaakte, maar het waren wespennesten! Je verdient niet anders dan dat ik je verslind!"
- "Ach vriend, doe het niet! Laat mij leven, want ik moet hier de gordel van de koning bewaken!" riep Kantjil. "De gordel
van de koning?" zei de tijger. "Och, vriend, ik zou zo graag weten hoe die eruit ziet. Laat mij hem eens zien?" - "Hier is
hij, vriend tijger!" zei Kantjil, terwijl hij naar de slang wees. "Och, wat mooi!" riep de tijger uit. "Mag ik hem eens omdoen,
vriend?" - "Dat moet je niet doen, mijn beste," zei Kantjil, "anders laat de vorst
mij zeker ombrengen, want het is zijn eigen gordel!" - "Wat!" riep de tijger. "Als je mij die gordel niet gauw geeft, dan
zal ik je doden!" - "Als dat zo is, goed dan! Maar laat mij eerst weggaan, want anders zal de vorst mij doden!" zei Kantjil en maakte dat hij wegkwam. Toen hij zich op een veilige
afstand bevond, riep hij de tijger toe: "Ga uw gang, vriend. Doe de gordel maar om!" De tijger pakte de prachtig glanzende
gordel en deed haar om; ze sloot goed om het lichaam, vond hij. "Hij sluit nog niet voldoende!" riep het dwerghert. De slang
kronkelde zich vaster om het lichaam van de tijger, en de tijger stierf.


Kantjil en de krokodillen
Op
een morgen stond Kantjil aan de oever van een rivier en riep met luide stem stroomop en stroomaf: "Krokodillen, hé krokodillen,
kom eens gauw hier! Hier is een lekker hapje voor jullie!" Meteen ging hij er vandoor. De krokodillen kwamen naar de oever
en toen ze merkten, dat de kleine deugniet hen gefopt had, waren ze woedend. "Wacht maar," riepen ze hem achterna, "als je
wilt drinken, zullen we je wel krijgen!" Een dag of wat bleef Kantjil uit de buurt van de rivier, maar toen kreeg hij
zo'n brandende dorst, dat hij het niet langer kon uithouden. Langzaam sloop hij naar de oever. Al spiedend, meende hij op
een ondiepe plaats een krokodil te zien, die zo stil als een muis op de loer lag. 't Leek net een boomstam.
"Wat ben je," riep hij, "een krokodil of een boomstam?" Geen antwoord, geen teken van leven. "Wanneer je een krokodil
bent, drijf dan stroomaf; ben je een boomstam, ga dan stroomop!" Langzaam kwam er beweging in de domme krokodil, stroomopwaarts
ging hij, om te laten zien, dat hij een boomstam was! "O, jou schaapskop," riep het dwerghert, "heb je ooit van een boomstam
gehoord, die stroomopwaarts dreef?" Van woede en schaamte dook de krokodil snel onder. Maar daarmee was de dorst van Kantjil
niet gestild. Nu zocht hij een stokje, net zo lang en zo dik als zijn pootje en nam dat mee naar de oever. Terwijl hij dronk,
greep een krokodil hem plotseling bij een van zijn poten. "Mis," riep de schelm, "dat is mijn poot niet! Dit is hem!" Meteen
hield hij het stokje in het water. Woedend hapte de krokodil er naar! Vrij was de poot en weg snelde Kantjil, terwijl hij
uitriep: "Nu zoek ik net zo lang, tot ik een andere drinkplaats vind, vervelende vent!" De krokodillen zetten hem ook
over land na en verstopten zich tussen de omgehouwen boomstammen van een ladang*, die daar juist werd aangelegd. Nauwelijks
zag Kantjil dit, of hij liep naar de eigenaar van de ladang. "De Radja beveelt," berichtte hij hem, "dat alle ladangs vandaag
afgebrand moeten worden." De boer gehoorzaamde, ging met zijn kinderen naar de ladang, die ze aan alle kanten met dor hout
aanstaken. Van de krokodillen bleef niet veel over. Op een andere dag zag Kantjil aan de overkant van de rivier een massa
afgevallen bloesems. Daar hield hij juist zo van! Hoe moest hij echter aan de andere oever komen? Er stond een sterke stroom
en dan al die krokodillen. Maar hij vond er wel weer wat op. Luid schreeuwend riep hij de krokodillen bij elkaar en vertelde
hun, dat de Radja de stroom vergiftigen wou en dat hij gezonden was om hun dit mee te delen. O, wat smeekten de krokodillen
hem nu, dat hij toch een goed woordje voor hen doen zou bij de Radja. Maar het scheen, dat Kantjil daar in den beginne weinig
heil van verwachtte. Eindelijk zei hij: "Ik zou het kunnen proberen. Gaat eens allemaal naast elkaar liggen, dan kan ik de stemmen tellen!" Goed, ze gingen allemaal naast elkaar liggen,
dwars de rivier over. Toen ze daarmee gereed waren, hupte Kantjil van de ene rug op de andere, naar de overkant, al tellende:
een... twee... drie... "Dank je wel," zei hij toen vriendelijk, "ik ben nu, waar ik wezen wilde." * Droog rijstveld, de
bomen van het woud worden omgehakt en verbrand, de as dient als mest. Tussen de overgebleven resten wordt gezaaid.
Kantjil en de tijger
DE TIJGER KRIJGT ZIJN LOON
Eens had een tijger zich in een val laten vangen. Er kwam een man voorbij en de tijger vroeg hem om hem er uit
te laten. "Ja," zei de man, "dat wil ik wel doen, maar dan moet je me beloven, dat je mij geen kwaad doet, als je vrij bent."
"Dat spreekt vanzelf," antwoordde de tijger. Nauwelijks had de man hem losgelaten, of de tijger wou hem te lijf. De man
smeekte hem toch met rust te laten en eerst eens te onderzoeken, hoe anderen over hun afspraak dachten! Dat vond de tijger
goed en zij gingen samen verder. Toen zij aan een straatweg kwamen, vroeg de man: "Beste straat, luister nu eens, is het
nu in overeenstemming met recht en wet om goed met kwaad te vergelden, of mag goed slechts met goed vergolden worden?" De
weg antwoordde: "Ik bewijs de mensheid slechts goede diensten, maar ik word met slechtheid beloond, want iedereen trapt mij
maar op mijn rug." Toen kwamen ze bij een boom en de man deed dezelfde vraag. De boom antwoordde: "Ik doe de mensen niets
dan goed, maar zij vergelden het met kwaad, want ze slaan mijn takken af en houwen mij om." "Zie je wel," zei de tijger
en hij wou de man weer te lijf gaan, maar deze smeekte nog één levend wezen te vragen en zo kwamen zij bij het dwerghert.
De man deed dezelfde vraag. Het dwerghert antwoordde: "Die zaak moet ik grondig onderzoeken. Laat mij de val eens zien."
Toen zij bij de val kwamen, verzocht hij de tijger nog eens naar binnen te gaan en te laten zien, hoe hij gevangen werd.
De tijger gehoorzaamde. Flap, sloot de deur zich. "Ziezo, booswicht," riep Kantjil, "vergeld nu maar goed met kwaad!" Meteen
snelde hij met de man weg om hulp te halen. Het was gedaan met de tijger.
Kantjil en de schildpad
Kantjil, het dwerghert, en Kelap, de schildpad, gingen eens samen op zoek
naar voedsel. Dicht bij een huis vonden ze een boom, die vol rijpe vruchten zat. "Ik kan
niet in de boom klimmen," zei Kantjil, "maar ik zal je helpen, dat je op die tak kunt komen." En hij schoof Kelap op de onderste
tak. Kelap wierp alle vruchten naar beneden, maar toen wist hij niet, hoe hij weer naar beneden moest komen en vroeg Kantjil
om hulp. "Nou, kom maar naar beneden, als je wilt!" riep Kantjil. "Maar ik kan
niet voor- of achteruit!" - "Laat je dan maar vallen," raadde Kantjil. Kelap deed het en met een luid gekraak viel hij op
de grond. De mensen in het huis hoorden het lawaai en zeiden tegen elkaar: "Daar valt een doerian* naar beneden!" Nu begon
Kantjil de buit te verdelen. "Die is voor mij en die is voor jou!" riep hij telkens, heel luid. "Hé," zeiden de mensen in
het huis, "daar wordt wat verdeeld!" En ze holden naar
buiten, om te zien, wat er gebeurde. Kantjil maakte zich met zijn buit uit de voeten, maar Kelap was niet zo vlug ter
been, die kroop dus maar zo snel als hij kon onder de brede bladeren van een taro-plant**. Toen de mensen zagen, dat alle
vruchten van de boom waren, werden ze natuurlijk boos en zochten naar de dief. Weldra hadden ze Kelap te pakken. "Zo, vriendje,"
zeiden ze, "jou zullen we maar eens in het vuur stoppen!" - "Mij goed, hoor," antwoordde Kelap. "Dat is nog al eens gebeurd
en toen hebben ze het maar half gedaan. Mijn andere kant heeft nog geen vuur gevoeld." - "Nee, dat is geen straf," vonden
de mensen toen, "we zullen hem in de suikerpers leggen." - "Welja," antwoordde Kelap, "leg mij onder de suikerpers, dan kan mijn andere zijde ook eens plat worden." - "Dat is ook geen straf!"
riepen ze. "We zullen hem in de rivier werpen!" - "O nee, niet in de rivier, asjeblieft niet in de rivier!" smeekte Kelap.
Nu wierpen ze hem juist te water. Kelap zwom naar het midden en riep: "Zo is het goed. Nu ben ik thuis!" De mensen merkten
nu wel, dat ze beetgenomen waren en wilden wraak nemen, door het water met toeba-wortels*** te vergiftigen. Maar de vleermuis
was er achter gekomen. Die vloog dadelijk naar Kelap en raadde hem aan de rivier te verlaten. "Nee, ik blijf," zei Kelap en
hij zwom naar de oever, waar hij tussen een aantal grote stenen in stil water ging liggen. Spoedig kwam er een man met
toeba-wortels en begon die op Kelaps rug, die hij voor een steen hield, fijn te wrijven. Kelap liet zich heel langzaam stukje
voor stukje dieper in het water zakken, zodat het tenslotte over hem heen stroomde. "Hoe heb ik het nu?" zei de man. "Het
water stijgt, dan kan men de rivier niet vergiftigen!" Dus
gingen ze allen maar naar huis.
* De
doerian is een grote groenachtige vrucht met sneeuwwit vlees, waarin zwarte pitten zitten. Ze riekt lelijk, maar heeft een
frisse smaak.
** Taro is een plant, die
knollen heeft, welke een zeer voedzaam meel leveren.
*** Deze wortels
worden fijn geschaafd en een afkooksel daarvan in het water gegoten. Dit heeft een verdovende invloed op de vissen, die daardoor
gemakkelijk gevangen worden.


Kantjil en de slak
Na
dit avontuur zorgde Kantjil dat 'ie zo snel mogelijk weer in het oerwoud kwam. Eenmaal terug in zijn vertrouwde omgeving nam
hij flink de tijd om uit te rusten. Nadat kantjil een paar uur geslapen had ging hij even wat drinken bij de rivier. Vervolgens
keek hij met glinsterende oogjes om zich heen, of er wat te beleven viel aan de kant van de rivier. Zijn oog viel op een grote
dikke slak, die langzaam aan kwam kruipen. Kantjil was echt in de stemming om weer eens iemand te plagen, dus hij huppelde
naar de slak toe en zei: "Zo luie, vette slak, hoe gaat het ermee?" “Zeg zeg, een beetje meer respect. Je spreekt tegen
de koning van de slakken.” “Ha, een mooie koning, die zijn huis op zijn eigen rug moet dragen. Ik vind je heel
erg lelijk, wat kun je nu eigenlijk? Je kunt niet springen, je kunt niet vliegen, je kunt niets, alleen maar kruipen.”
“Verbeeld jij je maar niets hoor, Kantjil. Je bent dan misschien heel slim, maar tegen mij zou je het toch afleggen.”
“Hoezo? Waarin zou ik het tegen je afleggen?” “Bijvoorbeeld met hardlopen”, zei de slak. Kantjil moest
hard lachen en zei dat hij dat dan wel meteen wou proberen. “Nee Kantjil, dat doen we morgen. Kom maar terug bij zonsopgang,
dan zullen we een wedstrijdje houden in hardlopen.” Kantjil lachte zich rot om de uitdaging van de slakkenkoning, want als er een ding was dat hij goed kon, dan was het
wel hardlopen. Hij huppelde door het bos, overtuigd van zijn overwinning. Diezelfde avond riep de slakkenkoning alle slakken
uit het bos bijeen voor een grote vergadering. Toen ze er allemaal waren, kreeg de koning de kroon op zijn hoofd en hij sprak:
”Slakken uit het woud, jullie kennen allemaal Kantjil, het dwerghert, die alom bekend staat om zijn listigheid. Kantjil
heeft mij en mijn soortgenoten diep beledigd en daarom heb ik hem uitgedaagd voor een wedstrijdje hardlopen. Ja”, zei
hij nog eens nadrukkelijk, “in hardlopen. Dit keer zullen wij hem eens te slim af zijn. Luister goed. Jullie verspreiden
jullie allemaal langs de oever van de rivier met een tussenruimte van honderd meter. Als de wedstrijd aan de gang is, zal
Kantjil na een tijdje zeker roepen: “Waar zit je?”, en dan antwoordt de slak die voor hem is: “Hier ben
ik.” Hebben jullie dat goed begrepen?” Alle slakken hadden het begrepen en vonden het een goed plan. De volgende ochtend bij zonsopgang was Kantjil op de
afgesproken plek. Langzaam kwam ook uit het vochtige gras de slak aangekropen. Ze gingen klaar staan bij de start, het startsein
werd gegeven en daar gingen ze. Kantjil vloog er als een pijl uit de boog vandoor. Al gauw hield hij in, keek achterom en
riep: “Slak, waar ben je?” Tot zijn stomme verbazing hoorde hij voor zich de slak antwoorden: “Hallo, hier
ben ik!” “Wat”, riep Kantjil verbaasd, en zette er opnieuw de spurt in. Na een tijdje stond hij weer stil
en riep weer achter zich: “Slak, waar ben je?”, en weer hoorde hij voor zich: “Hallo, hier ben ik.”
Kantjil kon zijn oren niet geloven. Hij zette zijn tanden op elkaar en zette het op een lopen. Hij vloog ervandoor, tot hij
eindelijk helemaal buiten adem erbij neerviel en hijgend en naar lucht happend vroeg: “Heh, heh, slak heh, heh, waar
ben je?” Heel vrolijk en opgeruimd klonk het weer voor hem: “Hallo, hier ben ik.” Kantjil steunde: “Slak
ik geef het op, ik kan niet meer. Je hebt gewonnen.” De slak zei: “Dat heb je van je opschepperij.
Laat dit een lesje voor je zijn.”

De kantjil en de hond
Een kantjil liep naar een akker dat aan een kreupelbos grensde. Hij was heel blij dat hij dit veld
had gevonden, want hij begon een beetje moe te worden. De desa lag iets verder op. De jonge komkommers begonnen zich goed
te ontwikkelen, er zaten nog enkele stekeltjes aan waardoor ze juist extra lekker smaakten. Hij drong door de omheining en
hij koos de beste uit en at ze met veel smaak op. Van de andere beet hij eerst een klein stukje af en zoog ze dan uit. De
rest wierp hij weg, de weggegooide komkommers vormden al een hele hoop. Baldadig plukte hij al dat voedsel zonder zich er
door bezwaard te voelen dat hij niets geplant had of ooit onkruid had gewied. Zijn enige gedachte was maar om te plukken en
de omheining te vernielen. Toen
de eigenaar naar het veld kwam kijken zag hij de verwoesting, overal lagen de komkommers op hopen. "Wacht jij maar eens",
riep hij, "ik zal je wel krijgen! Ik zal wat vogellijm voor je klaar zetten!" Thuis gekomen riep hij zijn dochter en liet
haar vogellijm halen van de bendoboom. Nadat zij de lijm gebracht had maakte de man een vogelverschrikker in de vorm van een
mens en smeerde deze helemaal met lijm in. Hij liep er mee naar het veld om hem op te stellen, daarna ging hij weer naar huis.
Tegen het vallen van de avond toen de zon begon onder te gaan, kwam de kantjil uit het kreupelhout
en ging weer op het komkommerveld rondlopen. Hij schrok toen hij de vogelverschrikker zag en dacht dat het echt een mens was.
Besluiteloos bleef de kantjil staan en verschool zich snel in 't struikgewas en hield het vreemde ding scherp in de gaten
terwijl hij nog weifelde. Lang bleef hij staan, en sprak bij zichzelf : "Als 't een mens is, dan moet hij zich kunnen bewegen
en van zijn plaats gaan. Ik zie dat hij niet vooruit komt, maar op zijn gemak zo trots als een pelikaan daar blijft staan".
Opeens begon het te waaien, en de vogelverschrikker tuimelde half naar voren alsof hij een stap vooruit deed. Snel verschool
de kantjil zich. Hij wachtte een tijd en zag hoe het ding heen en weer waggelde zonder te lopen. Een zachte wind blies hem de geur van bloemen toe. Lekkere
geuren verspreidden zich in het rond en streelden zijn neus en zijn angst verdween. Hij naderde de plaats waar de met lijm
besmeerde vogelverschrikker stond die op een mens leek. De kantjil zei: "Als een mens zie je er uit, goed om kinderen bang
te maken, zelfs zou je bijna een kantjil ongerust maken. Nu haast je dan wat, en pak mij, ik ben niet bang en ik ben slim!"
De kantjil was opgewonden van
plezier hij sprong heen en weer, en huppelde achteruit en vooruit. Bijna raakte hij daardoor de vogelverschrikker aan. Hij
proestte en blies de lijm voor een klein deel weg en gaf hem een stomp. Door het rukken aan de hand van de vogelverschrikker
plakte hij vast. Nu zei hij boos: "Kom laat mij los, jij kerel die er uit ziet als een groot afgodsbeeld met je dikke buik
die je met je handen vast houdt. Straks zal ik je weer eens een paar klappen geven!" Dol
van woede ging hij nu aan ‘t schoppen met zijn achterpoten, met het gevolg dat deze ook vastkleefden. Afgemat bedaarde
zijn woede en hij dacht na over zijn zonden. Hij huilde en snikte en zijn tranen liepen langs zijn gezicht. "Als ik ontdekt
word door de man die mij dit gelapt heeft word ik beslist in stukken gehakt." Tegen de tijd dat de katjongs de karbouwen
naar huis dreven ging de man naar zijn veld kijken. Hij zag dadelijk dat door de aangebrachte lijm een kantjil gevangen zat.
Hij was erg blij en al dansende ging hij er op af en sloeg de kantjil op zijn kop. De kantjil kneep van pijn zijn ogen dicht.
De man zei: "Nu, morgen zal je het weten! Lekker hè! Erg lekker smaakten die jonge komkommers! De komkommers van het
hele veld zijn weg of liggen overal verspreid en afgeknabbeld! Morgen zal je het voelen! Ik zal je in stukken hakken, je kop
helemaal verbrijzelen. Na afloop van de rijstoogst is morgen het offermaaltijd aan de geest van de eerste stichter van de
desa toegewijd." Hij maakte de kantjil
los van de lijm en nam hem mee naar huis. Toen hij thuis was riep hij dadelijk zijn dochter. "Kom gauw hier meisje, ik heb
een buitenkansje gevangen. Zet hem in de keuken onder een kurungan, morgen zullen wij hem slachten. Erg nauw zat de kantjil
er in, de hele nacht had hij niet genoeg plaats om te gaan liggen. De man hield er al een tijd een
hond op na, een bontgevlekte reu. Tegen het vallen van de avond wilde de hond slapen op zijn plaats in de keuken. Hij schrok
toen hij in de schemering de kantjil op zijn vaste plaats zag. Hij zei vriendelijk: "Wat is dat nu, zit de kantjil hier onder
een kurungan?" De kantjil antwoordde: "0, bonte hond begrijp je dan niets en heb je helemaal niet gehoord dat ik de schoonzoon
zal worden van de eigenaar van dit huis? Ik ga trouwen met zijn jonge dochter, die zo mooi geel van kleur en altijd zo netjes
is". De hond was stomverbaasd en kon geen woord meer uitbrengen. De kantjil snauwde hem toe: "Zou jij dat niet gehoord
hebben van de baas! Wou je beweren dat je dat niet wist!" Toen zei de hond: "0, ik had er niets van gehoord. Ik dien hem al
zo lang! Ik was hier al toen dat meisje nog klein was. Nu is zij al een hele dame. Eigenlijk moest ik met haar trouwen!
Jij hebt toch maar geluk!" De kantjil zei: "Dat komt niet door een of ander tover- formule, deze kurungan is het. Degene die
daar ondergaat krijgt het meisje tot vrouw, al is hij een dier en geen mens." De hond zei: "Ik heb nooit geweten dat deze
mand de eigenschap had iemand tot verloofde van dat mooie meisje te bestemmen. Als je nu onder de mand vandaan zou willen
komen zal ik je plaats innemen". "Nu goed zoals je wilt, maar doe jij dan de mand open, het moet niet zo zijn alsof ik ben
weggelopen. Laat het niet lijken alsof ik de dochter van je meester heb afgewezen en wij moeten afspreken dat wij vrienden
zullen blijven". De bonte hond bedankte de kantjil, tilde de mand op en deze wipte eruit. De bonte hond nam zijn plaats in.
De kantjil koos het hazenpad en haastte zich om in het bos te komen. De volgende morgen kwam het meisje
naar buiten en ging direct naar de keuken om naar de mand te kijken. Ze keek vreemd op toen ze onder de mand gluurde. Ze riep:
"Vader wij hebben nog een groter buitenkansje, gisteren was het een kleine kantjil die onder de mand werd gezet, maar het
schijnt dat hij van gedaante kan veranderen, want nu is hij groot." De man kwam in de keuken en keek onder de mand.
De kantjil was verdwenen en de bonte hond zat er onder! Woedend greep hij een rijststamper uit het rijstblok, gooide de hond
omhoog en ving hem weer op. Hij sloeg de jankende hond.
De hond wentelde zich over de grond, en zette het op een lopen. De man riep hem achterna: "Het is wat moois voor een dier
dat ik er al zolang op nahoud!" De hond had nooit gedroomd dat hem zo'n ongeluk zou overkomen. Hij jammerde: "Het is gemeen
van die kantjil om mij zo te bedriegen, niets van zijn woorden is uitgekomen. Alleen ellende heb ik ondervonden. Toch had
de kantjil gelijk en was ik het die te zorgeloos was. Wanneer heeft ooit een dier uit het bos een mooi meisje tot vrouw gekregen,
dat is toch met het gezond verstand in strijd. Ik zelf ben onnadenkend geweest."

De kantjil en de tikus
Er was eens een kantjil
die bevriend was met een tikus (muis). Zij dwaalden samen in het bos. Het dwerghert had een vervelende gewoonte, hij wilde
altijd weten of iemand slimmer was dan hij. Op een dag haalde de kantjil de tikus over aan de kanten van een ladang rond te
dwalen. Daar zag hij dat door de eigenaar een val was opgesteld. De kantjil zei toen tegen de tikus: "Kom laten wij eens wat
dichter bij die val gaan!" "Ik ben bang", zei de tikus. "Ga er niet dichter bij! Raak de veer niet aan, anders schiet zij
los en dan ben je gevangen." "Och bangerd, wat heb je een praatjes. Ik wil heel eventjes op de veer van die val tokkelen."
Hij speelde op het koord van de veer en het klonk heel mooi: ting tang, ting tang. Plotseling schoot de veer los en de kantjil
was gevangen. "Ach! ach!", klaagde de tikus, "nu ben je er bij, kantjil! Nu kun je er niet meer uit en de man zal je zeker
doden. Je hebt niet willen luisteren naar mijn woorden. Dat komt er nu van wanneer je niet naar goede raad wilt horen. Ik
zei nog: Kom er niet te dichtbij, maar nu ben je erbij." "Hou je praatjes toch voor je, bangerd" zei de kantjil. "Waarom zou
mijn laatste uur nu al geslagen zijn? Hou je mond maar. Zo meteen kom ik er wel weer uit. Maak jij maar dat je wegkomt". De tikus huppelde weg. Kort daarna kwam er een
varken langs de val gelopen. De kantjil riep: "Vriend! Vriend! Help mij toch eens een handje! Geef mij alsjeblieft een tak
met alang-alang bloemen, die heb ik nodig." "Goed hoor", zei het varken en het plukte die bloemen en gaf het aan het hertje.
Toen het varken weg was, deed de kantjil de bloemen op zijn mond, neus en oren en ging stil liggen. Na een poosje kwam de
man naar zijn val kijken. Hij had een mes in zijn hand en begon van ver al te schreeuwen. "Ha, de val is dicht! De val is
dicht! Haal nog een mes!" zei hij tegen zijn metgezel.De kantjil lag doodstil, alsof hij niet meer ademhaalde. Het leek alsof hij dood was. Toen de man bij de val was gekomen
zag hij dat het dier dood was en vol met vliegen zat. Hij pakte het hertje op en wierp het een heel eind weg. De kantjil sprong
dadelijk op en ging er snel van door. De man ging naar huis en was erg uit zijn humeur, dat hij zich door een kantjil had
laten beetnemen. Hij ging weer een val in het bos uitzetten.Op zijn vlucht had de kantjil zijn vriend de tikus weer ontmoet, die tegen hem zei: "Het scheelde niet veel of je
was erbij geweest! Je mag van geluk spreken dat je er heelhuids van af gekomen ben. Wees nu in het vervolg verstandig en ga
er niet meer in de buurt spelen!" De kantjil werd boos en zei: "Wat zeur je toch! Jij hebt geen verstand van. Ik vind het
erg fijn zulke muziek te maken: ting tang, ting tang. Jij denkt alleen maar aan eten en nooit komt er iets bij je op. Ik ben
slim en daarom ben ik er goed af gekomen." Heel zacht zei de tikus: "Ik kan niet anders doen dan proberen je van die gevaarlijke
dingen houden. Ik zou je liever niet zien dood gaan en ik kan
je niet helpen." De kantjil werd boos om woorden van de tikus en riep uit: "Maak nu maar praatjes! Ik wil er nog eens naar
toe gaan om veer te bespelen en dan kun jij er naar luisteren!" Toen zij daar gekomen waren, zei de tikus nog eens: "Blijf nu op een afstand, anders vindt
je door die veer de dood!" "Houd je mond!", zei de kantjil en sloeg weer op het touw van de veer en het klonk weer: ting tang,
ting tang. Maar plotseling sprong de veer los en de kantjil was gevangen. Hij voelde zich nu niets op zijn gemak, omdat hij
geen uitkomst zag en de tikus maakte zich uit de voeten, roepende: "Nu is je laatste uur geslagen, vriend kantjil! Je wilt
niet naar goede raad luisteren en nu zal je daar de gevolgen van ondervinden!" Na een poosje hoorde de kantjil: ngeng, ngeng.
Het was het gonzen van een tor, die op de bloemen van de alang- alang ging zitten. De kantjil vroeg de tor om nog meer bloemen,
die de tor gewillig bracht. Hij deed ze net als de vorige keer op zijn mond, neus en oren en strekte zich uit in de verwachting
dat hij weer door de man zou worden weggeslingerd. Toen de man kwam kijken zag hij uit te verte al de val dicht was, en hij was heel blij. De kantjil hield zich weer
dood. De man zei: "Deze is ook al weer dood." Maar hij betastte het wat nauwkeuriger dan de vorige keer en hij merkte dat
het lichaam nog warm was. Hij pakte het bij poten beet, slachtte het en nam het mee naar zijn huis. De tikus huppelde weg
en vertelde aan ieder die het horen wilde: "Wie niet naar raad wil luisteren, die zal het zeker berouwen en zal er het leven
bij laten. Zo gebeurde het ook met de kantjil!"
Deze keer was hij niet slim genoeg.

=============================
De Legende van de Waringin boom
Lang geleden regeerde over een van de grootste en machtigste rijken van Java een vorst, kemus Dinadja geheten. Hij
had vele kinderen bij vele vrouwen. De oudste zoon Djamodjaja was een knappe en sterke jongeling die de oude vorst na diens
dood zou opvolgen. De tweede vrouw van de vorst, de mooie Dewi Andana was zeer afgunstig op hem omdat zij graag wilde, dat
haar zoon, Raden Sudiman, later de troon zou bestijgen. Daarom probeerde zij met de liefste woordjes en al haar verleidelijke
charme de vorst er toe te bewegen om diens oudste zoon te verbannen naar het verre en woeste gebergte . De oude vorst bezweek
voor haar charme, die gepaard ging met zoete woordjes en liefkozingen en hij beloofde haar te doen wat zij hem vroeg. Toen Djamodjaja
vernam dat zijn vader hem uit zijn rijk wilde verbannen, werd hij zeer bedroefd, maar zijn vader verzekerde hem dat het voor
zijn eigen bestwil was. Daar hij wist, dat vele lieden in het rijk hem naar het leven stonden. Dewi Andana had echter niet veel vertrouwen in de belofte van de vorst; bovendien vreesde zij, dat na diens dood,
Djamodjaja toch nog eens uit zijn verbanningsoord terug zou komen om aanspraak te maken op de troon.
De avond voordat Djamodjaja moest vertrekken sloop zij daarom heimelijk diens slaap vertrrek binnen en goot enkele
druppels van een zwaar, maar langzaam werkend vergif in de kostbare gendi, die naast het bed van de prins stond en waarin
water zat dat hij iedere avond placht te drinken, voor hij zich ter ruste begaf. Ook die avond dronk de prins het water
uit de gendi, maar toen hij de volgende morgen ontwaakte, voelde hij zich wat loom en duizelig.
Op weg naar het verbanningsoord werd hij slechts door zijn gemalin, de schone Dewi Kesuma, vergezeld. Hij was er
eigenlijk op tegen dat ze meeging.
"Ik heb liever niet dat je meegaat, vrouw", protesteerde hij. "Waar zullen wij immers van moeten leven in het gebergte?"
Maar zij antwoordde:" Ik wil u volgen mijn prins, ook al zou ik er mijn voeten bij moeten verwonden. Wij kunnen ons voeden
met de vruchten in het woud en onze dorst lessen met het water uit een bron die wij in het gebergte zeker zullen vinden."
Maar onderweg voelde de prins zich steeds zieker worden, totdat hij op een gegeven moment niet verder kon en op de
grond in elkaar zakte. "Mijn lieve Kesuma" stamelde hij "ik sterf..." Het arme prinsesje knielde geschrokken bij hem neer.
Zij werd radeloos van verdriet toen zij zag dat haar gemaal stervende was en
ze smeekte de goden om haar man te redden. Uit de godenhemel daalde toen de god Kama Djaja, de beschermengel van gehuwden.
Toen Dewi Kesuma hem zag omgeven door een vreemd helder licht, smeekte ze nogmaals: " Machtige Kama Djana, gij die huwelijken
zegent en beschermt, geef mijn lieve man het leven weer." Maar de god Kama Djaja keek heel bedroefd, want hij kon de
dode niet meer tot leven wekken. "n Boze hand heeft hem vergiftigd", sprak hij. "n Hogere macht kan niet meer de uitwerking
van dat vergif vernietigen. Maar ik kan uw man wel laten voortleven, niet als een mens, maar wel als een boom. Als een schone
krachtige boom zal hij hier op deze plek staan."
Toen zag Dewi Kesuma hoe het dode bijna verstijfde lichaam van haar man
zich oprichtte met uitgestrekte armen en zijn lange zwarte haren vielen als dunne tressen over zijn schouder tot op de grond.
Ze zag hoe zijn hele lichaam en zijn armen met schors werden bedekt en uit zijn armen ontsproten mooie, groene bladeren. De
lange op de grond hangende tressen kregen een grauwe kleur en zijn voeten verzonken in de aarde en werden aardwortels van
een vreemde mooie boom. Dewi Kesuma sloeg snikkend haar armen om de boom
en drukte haar gelaat tegen de ruwe stam. "Wat heb ik aan zo'n zielloze boom?" , schreidde ze. Toen sprak de god
Kama Djaja weer tot haar.
"Deze boom is niet zielloos. Hij is heilig en iedereen zal het "de heilige waringin" noemen, want
heilig zal hij zijn en blijven. Hij zal zijn zaden verspreiden over heel Java en uit ieder zaadje zal een trotse fiere boom
groeien. Zij zullen overal op de grond komen, zelfs in de kleinste dessaas. De waringin zal de heilige offerboom worden van
allen, die op Java wonen. Zij zullen er de offers aan de goden neerleggen. In zijn schaduw zullen zij rusten wanneer zij vermoeid
zijn en luisteren naar het geritsel van de bladeren. Kinderen zullen spelen, daar waar een heilige waringin staat en jongelieden
zullen hun zoete liefde geheimen toefluisteren aan zijn stam. En wee degene, die zijn slaven durft te bevelen, de heilige
waringin te vellen. Ziekte en onheil zullen dan over diens kinderen komen."
Toen de god Kama Djaja dit alles had gezegd, verdween hij weer naar de godenhemel, de schone Dewi Kesuma diep bedroefd
achterlatend.
Met haar armen om de stam van de waringin heen geslagen en haar hoofdje er tegenaan gedrukt, sliep zij tenslotte in
voor eeuwig. Haar lichaam veranderde in een bron, waaruit kristalhelder water borrelde, terwijl haar ziel in de godenhemel
werd opgenomen.
Overal op Java kan men de waringinboom zien staan, fier en majestueus, met de geur van het heilig zijn, omhuld.
===================================
Tussen
de foto’s uit Indonesië vond ik er één van mij onder een waringinboom
En
toen de broer van mijn vader en zijn vrouw bij ons kwamen, vroeg ik wat dat betekende, dat mijn vader mij onder die boom liet
zitten.
Zij vertelden
mij, dat mijn vader mij naar de waringinboom had gebracht ,omdat hij volgens de legende zijn oudste kind hiermee voor haar
hele leven in bescherming liet nemen . Nu ik op latere leeftijd de foto weer zag ,voelde ik zelf al de beschermende uitstraling
van die enorme boom. Het mysterieuse van de legendes is altijd dat je het gevoel krijgt om er in te geloven, want meestal,beter
gezegd altijd, zit er wel waarheid
erin.
| VOLGENS DE LEGENDE MOET HET OUDSTE KIND |
|
|
| ZITTEN TUSSEN DE WORTELS VAN DE WARINGINBOOM TER BESCHERMING VOOR HAAR HELE LEVEN |
LEGENDE VAN DE PRATENDE WARINGINBOOM
In een kleine desa groeit een grote waringinboom die door de desa bevolking als sientroe wordt genoemd en iedereen heeft een angstgevoel om in de buurt van die boom te vertoeven en zij lopen met veel bezorgdheid
langs die boom wanneer zij naar de desa terug gaan. Lang geleden volgens het verhaal was er een vrouw die zwanger was en
altijd koelte zocht onder die waringinboom die zij ten zeerste hoog achtte, gezien de boom haar de koelte gaf die zij in haar
zwangerschap zo nodig had om de hitte te ontwijken. Toen het tijd was om te bevallen kwamen er complicaties en de zwangere
vrouw werd ernstig ziek. Aangezien de waringinboom haar altijd koelte gaf zo heeft zij ook haar pijnlijke uren doorgebracht
bij de waringinboom en stierf. Toen zij haar laatste adem heeft uitgeblazen en het kind dat zij droeg nog in leven was en
naderhand natuurlijk ook is gestikt, ging de geest het levenloze lichaam uit en volgens de desa inwoners gaat het verhaal
zoals de ouderlingen doorverteld hebben. De geesten van moeder en kind hebben hun woonplaats in de grote waringinboom gevonden;
de ouderlingen van de desa Oengaran (een klein dorpje in het hartje van midden-Java) hebben er een legende van gemaakt en
het verhaal leeft onder het dagelijks leven in dat dorpje. Iedereen weet in het
dorpje dat de dorpelingen en bezoekers bij de waringinboom geen vuil mogen weggooien en dat het mannelijke geslacht daar niet
mag plassen, want schadelijke gevolgen kunnen daaruit voortkomen. Volgens de legende kan een persoon, wie maar ook, erg ziek worden. De westers
geboren mensen geloven niet aan hokus pokus en zwarte kunst, maar op een dag werd een bezoeker, een jongeman van een andere
plaats, ernstig ziek en geen enkele dokter kon hem genezen. De man ging door staren en kon niet meer praten, alleen met gebaren
wijzen. Ten einde raad hebben de dorpelingen de doekoen pak Djojo erbij gehaald en hij zegt: "wah iki oewong joh KESAMBET, joh iku sing weroh joh omong wahe, nah ora isoh joh akoe iki
joh ora isoh toloong". (Dit is Javaans pasar maleis. Voor degenen die dit niet begrijpen zal ik het even ontcijferen. De
doekoen zei: "wel, deze persoon is BEWERKT, als er een persoon is die weet waar hij was zeg dan, anders kan ik niet helpen"). Een jonge jongen kwam naar voren uit nieuwsgierigheid en zegt:
"menikoh koeloh ngdelok pak Djojo, menikoh bapak-e ngoe-joh ning waringin pak Djojo". ("ik heb gezien dat de persoon bij de
waringinboom ging plassen vader Djojo".) De dorpsdokter pak Djojo zegt : "ik heb een sapoe-lidi nodig, kembang kantil sing wanggi, semangkok banjoe-warras, odjoh lali menjan-neh". Alles werd bij elkaar gebracht de verschillende dingen die de Doekoen gevraagd had, o.a. de sapoe-lidi, de geurige witte
bloem, bronwater en wierook. De zieke jongeman werd opgepakt en alle dorpelingen, toen het schemerig begon te worden, gingen
naar de waringinboom om hun verontschuldigingen aan te bieden.
Bij dewaringinboom
aangekomen, de dorpelingen bleven op een afstandje achter en alleen de doekoen en de jongeman gingen naar de plaats waar de
jongeman had geplast en de verontschuldiging offering werd volbracht door de doekoen op een wijze van legende gewoonten van
de zwarte kunst. De jongeman moest bukken met hoofd omlaag en zijn bovenbloes moest uit, wierook werd aangestoken en een kop
water werd over de plek gegooid waar geplast was. De sapoe-lidi kwam te voorschijn en terwijl de doekoen woorden ging mompelen
werd het juweeltje, buik en rug met de sapoe-lidi verschillende malen tikjes gegeven. De volgende dag stond de jongeman op,
voelde zich wat beter en de goena-goena werd verteld door de doekoen aan de jongeman, dat de waringinboom zijn geestelijke bewoners heeft en de omgeving van die
boom niet bevuild mag worden ter ere van de geesten die daar in de waringinboom vertoeven. De jongeman, die in een westerse
opvoeding was grootgebracht en van goena-goena niets af wist, had zijn lesje geleerd. Hij kwam vaak in het dorpje terug en
altijd als hij de waringinboom voorbij liep groette hij met een glimlach en met eerbied. Vaak deed hij dat en op een dag ging
hij wat later naar huis van het dorpje waar hij altijd op bezoek kwam en het begon al donker te worden, iets voorbij de schemering.
Hij moest natuurlijk weer voorbij de waringinboom en een giechelende stem kwam uit de waringinboom, maar hij zag niets. Bibberend
hoorde hij een zachte stem, de jongeman liep langzaam verder en bleef naar de boom staren en opeens kwam een mooie jonge vrouw
tervoorschijn en kwam met een glimlach naar hem toe en..............Giechelend kwam zij dichter en dichter en met een anstig
gevoel liep de jongeman telkens achteruit. Bij het achteruit lopen keek hij naar beneden en zag tot zijn verbazing dat de
blote voeten van het vrouwtje niet de vaste grond raakten maar een paar centimeter boven de grond zweefden. Een rare geur
kwam met zich mee bij de toenadering van het vrouwtje, dat gekleed was in een wit satijnen doorschijnende kledingdracht tot
haar enkels. Een paar meter van de jongeman vandaan stopte zij. Iemand anders hoorde ook een gegiechel en zag de jongeman
die rillend op de weg dicht bij de struiken bij de pagger van pak Soerioh ging zitten. De jonge vrouw die in de richting van de jongeman liep, draaide zich lachend om en met een giechelende
stem ging zij terug naar de waringinboom en verdween in een zachte lichtstraal. Tot zijn grote verbazing zag de jongeman,
toen het vrouwtje zich omdraaide en terug liep naar de waringinboom, dat zij een groot gat in haar rug had. Toen de jongeman
in de desa aan kwam ging hij direct naar het huis van de doekoen en klopte aan de deur, het was al vrij laat tegen de avond,
trok zijn schoenen uit en de doekoen liet hem in en vroeg: "waar kan
ik je mee helpen?" De jongeman legde uit wat voorgevallen was bij de waringinboom op de weg naar de desa. De doekoen zei: "longgoh wahe, onoh opo?. Roepamoe koh poetih? Opo kowe ikoe KESAMBET maneh
sing pendjogoh waringin? Iki ngombe disik koppie toebroek, nah oewis rodoh waras, dongengane opoh?".("Ga zitten , wat is er
aan de hand precies? Je gezicht ziet er wit uit, ben je weer BEWERKT toen je de waringinboom passeerde? Hier, ga eerst een
kopje koffie drinken en als je al uitgerust bent vertel mij maar wat je wil vertellen.")En na een poosje, toen de jongeman
tot rust was gekomen en zijn lekkere kopje koffie had gedronken, vertelde hij aan de doekoen wat hem was overkomen op weg
naar de desa toen hij de waringinboom passeerde.De doekoen zei: "ik zal je vertellen van de legende die de ouderlingen hebben
verteld. Voor mijn geboorte had die waringinboom reeds de legende van een mooie vrouw die daar woonde en op bepaalde tijden
komt zij te voorschijn als zij een jongeman ziet naar haar verlangens en goedkeuring of die zij aantrekkelijk vindt. Niet
altijd gebeurt er dat wat met jou gebeurd is toen je de waringinboom passeerde. Meestal gebeurt het tegen de schemering en
verschillende uren van de nacht tot 12 uur 's nachts. Djoemahat djam pitoe wenggi kojo sa-iki joh isoh ikoe wedok ngolek djodone,
ngna ikoe joh kowe sing deknen-ne nemoe kowe".("Vrijdag ongeveer 7 uur ‘s avonds, net als nu, kan dat vrouwtje haar
keuze vinden en vond jou".)De doekoen vroeg: "heeft zij jou aangeraakt?" "Nee," zei de jongeman, ik liep door achterwaarts
tot bij de struiken-pagger van pak Soerioh en toen pak Soerioh naar buiten kwam draaide het vrouwtje zich om en ging giechelend weg."De doekoen zei: "gelukkig maar dat zij jou niet heeft aangeraakt,
want de oude legende vertelt dat de geest van dat vrouwtje, die de naam kreeg van KOENTIL ANAK die daar in de waringinboom woont, altijd probeert gezelschap te zoeken van een goed uitziende jongeman naar haar keuze.
Meestal komt ze te voorschijn op een donderdag- of vrijdagavond en als ze je aanraakt, dan heeft ze je in haar macht." De
doekoen zei: "ik zal je een djimat geven zodat zij jou geen kwaad zal doen. Mocht het geval zijn dat het weer voorkomt laat haar de djimat zien en zij zal alleen
giechelen en mocht haar geest jou aanraken, je zal niet meer ziek worden. Deze djimat is niet voor iedereen, want elk heeft
zijn eigen kracht naar gelang van de sterke en zwakke wilskracht van een persoon. Hier hou het maar bij je en hang het om
je nek. De jongeman dankte de doekoen, ging verder de desa in, legde zijn bezoek af, bleef tot de volgende ochtend, ging naar
huis, kwam weer langs de waringinboom, keek in de richting van de boom en met een gebogen houding en een glimlach haalde hij
zijn djimat tevoorschijn en passeerde de boom. Vele jaren gingen voorbij en vaak genoeg kwam hij langs de pratende en giechelende
waringinboom, maar werd nooit meer ziek. De vertelling ging verder en verder buiten de desa en elke bezoeker van buiten de
desa toonde respekt en wist dat er nooit bij de waringinboom en omgeving
bevuild mag worden.
Hieronder de uitleg waarom
wij Indischen de waringinboom respecteren
Vele Indische senioren weten wat een waringinboom is, voor de jongeren
die op een vroege leeftijd naar Holland zijn vertrokken en ook die in Holland zijn geboren, wil ik wel graag even een uitleg
geven wat een waringinboom is. Een waringinboom in het vroegere Nederlands-Indië en nu Indonesia
is een hele grote boom met wortel groeiende slierten die van de zijtakken van de boom groeien. De slierten groeien hoe langer
hoe meer naar beneden totdat zij de grond raken en dan hun weg zoeken dieper in de grond. Ze helpen in voeding en zuigen zowel
vocht als water op om de moederboom het werk lichter te maken. Voor degene die meer wil weten, als jullie een bibliotheek
hebben, zoek even daar. Ik geloof dat het onder de naam van Indian banjan is te vinden; origineel komt het van India.
Het verhaal is gebaseerd op oude legendes uitgesproken bij oude desa mensen. Meestal zijn deze desa's ver van de stad. De legende-verhaaltjes is verteld in verschillende
manieren, aangezien Java verdeeld is in drie verschillende delen: daar is west-Java , oost-Java en midden-Java. Ik ben opgegroeid
in West- Java en zo zal ik het ook vertellen naar de legende-verhalen die uitgesproken zijn bij de desa bevolking vanWest-Java,
dat het de gewoonte is om het oudste kind onder de boom te laten zitten. Dat is om dan diegene voor zijn hele leven de bescherming
zal krijgen van deze “heilige” waringinboom zoals mijn vader dat met mij gedaan heeft en als ik naar de foto kijk
die mijn vader heeft gemaakt van mij onder de waringinboom ik voel dat ik dat echt heb meegekregen. Zie mijn foto onder
de Waringinboom
Verklarende woordenlijst bij de verhalen
soemoer, sumur = waterput
sumur blakang = de put achter
mandi = baaien
sintru, sientroe = daar woont een geest, spookachtig
ngolong = stelen
kedongdong = soort appel of appelboom
blandja, belandja = boodschappen doen
tjopèet, njopèet = stelen, jatten
mengerip = avondschemering, zonsondergang
tarik = trekken
tjelana monjet = hansop (letterlijk: apenbroek)
pesing = beplast, stinkt naar pis
ngamok, ngamoek = tieren, razen, kwaad
bahu = ruiken
djamoes = geneesmiddelen van natuurlijke kruiden
nènèk = oude vrouw, omaatje
grimies = druppelt, miezelt
wudoh = naakt
dongengan = verhaal
desa = dorp
pak = vader
doekoen = zwarte-kunst dokter
sapoe-lidi = bezem van de stengels van de bladeren van de klapperboom
kembang kantil sing wanggi = langwerpige, geurige, witte bloem
semangkok banjoe-warras = kopje bronwater
odjoh lali menjan-neh = vergeet ook niet de wierook
goena goena = zwarte kunst, stille kracht
pagger, pagar = heg, haag
koentil anak = wratten kind
djimat = een soort rozenkrans
tukang = een man
genteng = dakpan
mennek = klimmen
susah itu noniek saja = beroerd dat meisje van mij
ngandol = meerijden
nglondong = rollen
kantong = zak (van korte broek)
serrem = daar wonen geesten
katok monjet = lett.: broek van aap - apenbroek
kudung pajong = kudung - bedekking / pajong - paraplu
ibu = mevrouw, moeder
sawahvelden = rijstvelden
pisang goreng = gebakken banaan in meel
pendjogoh of Demah-Pendjogo = geestelijke-bewaker
menjan = wierook(stokjes)
siloh = met gekruisde benen op de grond zitten
dingklik = laag houten stoeltje
padi = rijst
potong padi = rijst sprieten knippen
sembajang = gebedje doen
sokkongan = donatie
nglatiks = rijst etende vogels
semulette = uitzicht
kulon-noe-won = goedendag
ittem = zwart
dissoh = dorpje
tilkar = vloermat
lurah = dorpshoofd
kilikan = grassprietje
tukang dongeng = verhalen verteller
koppie tubruk = zwarte koffie
boekak = geopend
goeboek = hutje
djongkok = hurken
oesah = weggejaagd
matanja melottot = uitpuilende ogen
ommong ommong = praten
kali = rivier
gallangan = zijtak-riviertje
soember warras = heldere waterbron
Djamman doeloe = vroegere tijd
soelingan = fluit
bale-bale = divan-bed
Dalang Noelis = verhalenschrijver
takoet = bang

|
| klik op next om door te gaan naar volgende pagina |
Muziek = Si Kantjil
NEXT PAGE
|